Bij mooi weer straalt de gele stuurhut als de zon zelf. Bij rotweer frist de lichtgroene scheepskop de grauwheid van het water op. De bunkerboot van Willem brengt olie én vrolijkheid naar onze ligplaats. Op het bunkerstation ‘Neerlandia Scheepsservices’ is het niet anders. Daar liggen we een kop koffie langer aangemeerd dan het tanken van ons schip de Alfons Marie duurt. Om bij het wegvaren altijd achterom te kijken. Naar een stralend, drijvend eiland. Waar het ruikt hoe het leven hoort te ruiken: naar schip.
Tekst Corine Nijenhuis
Je zou Willem Rinsma een parlevinker kunnen noemen. Maar dan wel eentje met een specifiek product: olie. Zoals schippers-van-weleer konden smachten naar levensmiddelen, zo kunnen schepen-van-vandaag snakken naar diesel. Vooral als de winter invalt en de tank haast leeg blijkt. Dan klinkt in de stuurhut van olieboot Neerlandia het gepiep van een telefoon. Of Willem, alsjeblíeft, langs kan komen. Anders zitten de woonbootbewoners in de kou. Hij kan er om grinniken. Het hoort bij de klantenkring die hij bedient.
De begintijd
Die klantenkring is breed, Willems vaargebied is uitgestrekt. Hij bunkert schepen in Amsterdam en Haarlem, maar gaat ook ver het IJsselmeer op. Hij brengt diesel naar Weesp en Muiden en een paar keer per jaar naar Vinkeveen. Niet altijd handig voor een eenpitter. Maar het zijn veelal klanten uit de begintijd, en ze afstoten omdat ze te ver weg liggen, dat doe je niet: ‘Dat heet loyaliteit.’
Die ‘begintijd’ begon in 2000. Toen besloot Willem zijn leven als charterschipper op de Oostzee te verruilen voor een bestaan op een vaste plek. De reden was de geboorte van zijn dochter Maaike. Die wilde hij zien opgroeien en dan niet alleen ná het vaarseizoen. Haar meenemen op de zwerftochten met zijn koftjalk was geen optie: ‘Dan word je opgevoed door twintig wisselende toeristen.’
Maar dat nieuwe bestaan moest wel watergerelateerd zijn. En zelfstandig. En afwisselend. Hij sprak erover met een vriend die werkte bij een bunkerbedrijf. In eigen tijd voorzag die een deel van de Amsterdamse woonboten van diesel, een niche in de markt. Willem zag de mogelijkheden. Hij rondde in de wintermaanden zijn Groot Vaarbewijs af, deed de verplichte cursus voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en nam het tankertje over. Hij noemde het Neerlandia, naar zijn chartertjalk en schilderde het groen met geel. En toen zat Willem in de olie.
Verandering
Hij begon met de woonboten. Willem raakte graag gezien. Hij kwam altijd en schreef bovendien nota’s uit voor stookolie. Maar die klantenkring was te klein om te overleven. En dus verbond hij zijn oude en nieuwe bestaan: hij ging charterzeilschepen bunkeren, in Monnikendam en Enkhuizen. En dat doet hij nog steeds. Dat kan logistiek lastig zijn. Soms vaart hij bij het Paard van Marken als de telefoon piept: een binnenvaartschipper die meldt met een uurtje bij de Oranjesluis te liggen. Maar Willem is een man van kiezen of delen, dus is omdraaien geen optie. Een bunkerend leven is een bewegend leven.
In zeventien jaren veranderde er flink wat. De klantenkring groeide aan met binnenvaartschepen en sleepboten. Er kwam een bunkerstation voor de pleziervaart: een dekschuit met pomp en winkel. Een ark ernaast om op te wonen. Al zou je kunnen spreken van een ‘aanpasark’. Willem heeft het complete object in een stalen dekschuit laten zakken om de woning stabieler te maken. Op het open water van het buiten-IJ kan het stevig klotsen. ‘Dan kwam er zo’n Zierikzeeër voorbij met een hekgolf erachteraan. Dan bewogen vloer en tafel onafhankelijk van elkaar.’ Ook kwam er een tweede olieboot bij, de Maaike. Kleiner en handzamer dan de Neerlandia.
Een logistieke ramp
Alles tezamen nogal veel voor een bunkerman alleen. Zeker sinds veel beroepsmatige oliegebruikers belaste ‘blanke’ diesel moeten tanken in plaats van onbelaste ‘rode’. In Amsterdam is Willem de enige die blanke diesel met zijn bunkerboot levert. Maar alleen met de Neerlandia, de Maaike heeft rode diesel op voorraad. ‘Dat is een logistieke ramp.’ Het komt regelmatig voor dat hij terug moet om van schip te wisselen.
Toch levert het blank-rooddebacle ook wat op. Andersoortige klanten bijvoorbeeld. Een bouwbedrijf met een kraan op een eiland dat opgespoten wordt. De bewoners van het eiland Pampus, en het restaurant op het vuurtoreneiland bij Durgerdam. De vreemdste was het VOC-schip Amsterdam. Het houten museumschip werd tijdelijk verlegd naar een plek zonder elektriciteit. Om de pompen te laten draaien, werd een aggregaat gebruikt. ‘Dat vond ik geweldig, een motorloze zeventiende-eeuwse Oost-In-diëvaarder olie leveren.’ Vooral op zondag, toen het schip water maakte en de aggregaattank leeg was.
Opnieuw beginnen
Het is een mooi leven, maar niet zonder risico. De zomers zijn ontspannen, maar Willem ziet steevast tegen de winter op. Die gaat gepaard met gladde dekken, bevroren trossen en motoren die niet willen starten. Met vastliggen in het ijs, waardoor zijn halve dag naar de knoppen is. En met glijpartijen, waarbij het soms maar net goed gaat. ‘Het is hartstikke leuk werk, maar het komt wel op je lijf aan.’
En Willem mag zich dan een jonge God voelen: ‘Ik ben wel 64.’ Opnieuw is het tijd zijn huidige bestaan te verruilen. Neerlandia Scheepsservices staat te koop. Willem wil in Friesland iets nieuws beginnen. Wat, dat weet hij nog niet precies. Alleen niets onder gezag. Want daar is Willem ongeschikt voor. ‘Niet dat ik vreselijk moeilijk ben hoor. Maar ik wil het wel graag zelf bepalen.’